Vrijdag zag ik in De Wereld Draait Door Hans Dorrestijn en Midas Dekkers in de hoedanigheid van hondenhaters. Ik kan me wel verplaatsen in iemand die niet van honden houdt, maar als ik zeg dat ik niet van katten hou is er groot onbegrip. Ze zijn zo lief, leuk, aanhankelijk.
Ja, honden zijn ook lief, leuk en aanhankelijk. Maar dat geblaf ... Nou, tijdens sommige nachten hier achter in de steeg waar het geluid van krolse katten klinkt ... dat is ook geen pretje. En van beide is de poep hoogst irritant.
De honden doen het vlak voor mijn deur, de katten zitten in mijn bloempotten. Maar in beide gevallen laten de 'baasjes' dat gebeuren en kan je het de dieren eigenlijk niet kwalijk nemen.
Nogmaals ik kan mensen begrijpen die niet van honden houden. Ik hou ook niet van alle honden. Ik zie veel soorten honden waar ik niks mee heb. Hondenrassen zijn aan mode onderhevig. En veel van die modehonden vind ik ronduit lelijke, nare mormels, gefokt op rare modieuze uiterlijkheden waar die dieren zelf niet echt beter van worden.
Ik hou bijvoorbeeld zelf meer van honden met een vacht. Dat gladharige van het type ‘vechthond’ vind ik niks. Hondenrassen die nog lijken op hun voorouder de wolf spreken me erg aan.
Ik heb nooit van katten gehouden, was er vroeger zelfs en beetje bang van. Ze zaten altijd zo gemeen naar me te loeren. En alsof ze het wisten, in een kamer met allerlei mensen die het wel leuk vinden, sprongen ze juist bij mij op schoot, draaien het achterste naar me toe, staart recht omhoog zodat ik goed zicht heb op het poepgaatje. Getsie.
En dan gaan ze met hun nagels uit in mijn bovenbenen stampen. Vroeger zat ik verstijfd van angst, later konden ze een zwieper krijgen.
Maar een mens kan veranderen. Er is één katje geweest die me om kreeg. Het was in 2001, we waren op vakantie op het Griekse eiland Chios. We hadden daar, net als voorgaande jaren, het appartementje in de sinaasappelboomgaard van Mike en Maria, een familie waar we erg graag verbleven.
De vorige gasten vertrokken net en vertelden ons dat er aan de zijkant van het huis een jong poesje waarschijnlijk aan het sterven was.
Ik ging kijken en het was een heel jong beestje, broodmager en onder de vlooien en teken. Kijk dat ik niet van katten hou wil natuurlijk niet zeggen dat een dier moet lijden.
Ik zette een schoteltje met water vlak bij z’n bekkie, maar geen reactie.
Wij gingen boodschappen doen en in die supermarkt besloot ik toch wat kattevoer mee te nemen, brokjes en zo’n zakje zacht voer.
Ik deed dat zachte voer op een bordje en liet hem ruiken. Geen reactie. Ik smeerde met mijn vinger wat aan z’n mondje en na een tijdje kwam er een tongetje te voorschijn en begon hij wat te likken. Het was blijkbaar erg lekker.
Ik schoof het bordje wat van hem weg zodat hij wel overeind moest komen ... en dat deed hij. Het was een witte kat, met een zwart staartje, zwart oortje en een zwart vlekje op z’n kin en achterhoofd. Hij was lang en dun. Door het eten is hij opgeknapt, het was net alsof hij besloot toch maar te blijven leven. Hij was niet bij me weg te slaan, hoe vaak ik hem ook van m’n schoot zette, hij bleef stug terugkomen. Ik heb teken verwijderd en een spuitbus insecticide over hem gespoten. Je zag hem per dag opknappen. Het duurde even voor hij doorhad dat ik hem echt niet in huis wilde, hij zat maar met z’n piepstemmetje voor de deur te mauwen. Na een paar dagen had hij het door. Aan het eind van dit filmpje hoor je nog net hoe het klonk als hij mauwde.
Ik moet toegeven, we waren erg op elkaar gesteld, ondanks dat ik vrij streng tegen hem was. Hij zag er steeds beter uit en eigenlijk wilde ik dat hij ook zelf eten kon vinden. Als we straks weer weg zijn moet hij het ook zelf redden. De eigenaars van dit terrein zouden hem zeker wegsturen, ze hadden eigen katten en hoefden daar geen zwervers bij. Ik gaf hem steeds minder brokjes en zette hem in de olijfbomen om ons heen die vol zaten met grote tzitzikas (cicaden). Als hij nou zou leren zo’n beest te pakken, dan heeft hij daar wel een goed maaltje aan, dacht ik.
Hij snapte direct wat ik bedoelde: hij greep zo’n insect en at met smaak tot alleen de vleugels over waren.
Hij werd mooier en mooier, maakt zich vaak schoon en was weer spierwit. Het hele magere was verdwenen. Hij werd ook steeds speelser en ging steeds meer z’n eigen gang.
Toen we op een dag van een uitstapje terugkwamen ... Psili was weg.
Gevraagd aan Mike, maar die wist alleen te vertellen dat hij ’s nachts kattengevechten heeft gehoord. Ik was ervan overtuigd dat hij niet dood was, dan had ik hem gevonden. Ik heb overal gezocht, de hele boomgaard doorgelopen, geroepen, eten neergezet ... maar hij was weg en bleef weg.
Ik trooste me met de gedachte dat hij inmiddels voor zichzelf kon zorgen, goed opgeknapt was en dat het tijd was om de wereld in te gaan.
Misschien maar beter ook, want ik dacht soms als we straks terug moeten, hoe smokkel ik hem mee in het vliegtuig?
Dit beestje heeft me geraakt en is het een katje dat ik wel had willen houden.