woensdag 19 januari 2011

Jeugd


Wij woonden in de jaren 60 aan de rand van Vlaardingen vlakbij een weggetje met boerderijen. Bij de eerste boerderij kon je mij vaak vinden. Ik vond het leuk om te kijken als de koeien gemolken werden en ik was dol op de boerin en haar drie zoons. Voor de boer was ik een beetje bang. Helemaal geweldig vond ik het als ik opgedroogde koeiepoep uit de koeiestaarten mocht borstelen.



Ik was een dromerig kind en vond het heerlijk om op een lome zomerdag in mijn eentje in het weiland te gaan zitten, leunend tegen een liggende koe en dan te gaan zingen.
Als mijn Nederlandse repertoire op was ging ik verder met de Duitse liedjes die mijn moeder soms voor me zong, zoals:

Hänschen klein, ging allein
In die weite Welt hinein .....

en

Aber Heidschi Bumbeidschi bumbum .....

En geloof het of niet, er kwamen meer en meer koeien naar me toe gesjokt en ze gingen allemaal om me heen liggen. Ik was er van overtuigd dat ik ze met mijn liedjes een plezier deed. Er bestaat geen foto van, maar ik zie het als een plaatje nog haarscherp voor me.

Soms denk ik wel eens: had ik niet beter een boer kunnen trouwen i.p.v. een architect?

Maar ja, Boer zoekt vrouw bestond nog niet.